De neoliberalen hebben de stad gekaapt

Door Peter Mertens, Algemeen Secretaris van PVDA en lijstduwer Antwerpse gemeenteraad

De mens, de homo sapiens, heeft meer dan 150 000 jaar samengeleefd in groepen van jagers-verzamelaars, in een primitieve economie. Door de ontwikkeling van nieuwe technieken kwam daar nauwelijks 10 000 jaar geleden verandering in. De rondtrekkende mens vestigde zich, en akkerbouw en veeteelt haalden de bovenhand. De techniek ontwikkelde zich razendsnel: irrigatiekanalen, bemesting, dieren als trekkracht, voertuigen met wielen, zeilboten, koper, brons, glas, zonnekalenders, schrift, het numerieke stelsel… De bevolking nam snel toe en de mens kon voortaan meer produceren dan louter een reserve voor mislukte oogsten en slechte seizoenen. Dat surplus werd opgeslagen en bijgehouden door een aparte groep mensen die zich het surplus gingen toe-eigenen. De samenleving splitste zich op in klassen. Het was ook in die periode, zo’n vijfduizend jaar geleden, dat de eerste steden ontstonden. De stad is altijd een plaats geweest van klassenverschillen. De tegenstelling tussen bezitters en bezitlozen heeft alle steden doorkruist. Van de oude steden aan de Nijl, de Gele Rivier en de Mekong, over slavensteden als Athene en Rome, tot de feodale steden Brugge en Antwerpen.

In de ‘gouden’ zestiende eeuw werden de rijken in Antwerpen rijker én de armen armer. Armoede en rijkdom zorgden voor polarisatie. Wat goed is voor de ene groep, is niet noodzakelijk goed voor de andere groep. De rijken reserveerden het stadscentrum en de grote uitvalswegen voor zichzelf. En de armen kregen de goedkope huizen aan de rand van de stad. De verschillen in levensstandaard en levensverwachting waren pijnlijk groot, en de houding tegenover de armen werd grimmiger. In de Gouden Eeuw nam de Antwerpse stadsbevolking snel toe en alras kwamen grondspeculanten op de proppen. De speculatie begon de stadsinrichting te bepalen.

Arm en rijk: het botst. Ook vandaag. De stad staat niet buiten de samenleving, ze is geen neutrale plek. Werkzoekenden die opgejaagd worden, langdurig zieken die men onder de armoedegrens drijft, gepensioneerden die het almaar moeilijker krijgen… het zijn maatregelen van de federale regering, maar je voelt ze allemaal in de stad. Dat geldt ook voor de besparingen van de Vlaamse regering bij De Lijn – alles staat stil. Maar ook bij de sociale woningbouw, in het onderwijs, in de cultuur… Een stedelijk alternatief bieden kan maar binnen een breder kader, als je ook een maatschappelijk alternatief biedt, want een stad kan niet alle problemen oplossen.

Steden zijn levende organismen, ze ontwikkelen en worden groter

Steden veranderen. Het zijn levende organismen: ze staan niet stil, ze ontwikkelen zich, ze worden groter. Wat eerst buiten de stad ligt, ligt na een volgende uitbreiding in de stad. Wie beseft vandaag dat het Kipdorp en het Klapdorp ooit nog buiten de stad lagen en pas in 1250 in de stad werden opgenomen? In 1410 wordt de dure, laatmiddeleeuwse stenen omwalling voltooid, een bouwwerk met negentien water- en landpoorten en zowat vijftig torens. Maar die omwalling wordt later een strop. Ze verhindert dat de stad in de vijftiende eeuw verder uitbreidt. De stad leeft en breidt uit. En dat is niet alleen in Antwerpen zo. Een eeuw geleden woonde tien procent van de wereldbevolking in steden, nu is dat al meer dan de helft. Je kan de dynamiek van een stad niet begrijpen als je alleen binnen de muren kijkt: een stad staat in voortdurende wisselwerking met de omgeving.

Wellicht veel meer dan de ons omringende landen heeft Vlaanderen een gespleten houding tegenover het fenomeen stad. Enerzijds is de stad bij ons al sinds de middeleeuwen een dominant gegeven, met het oude Brugge en de Gouden Eeuw in Antwerpen. Haast nergens vinden we in die tijd al zo’n verstedelijkingsgraad. Maar ondanks dat rijke grootstedelijke verleden, bleef Vlaanderen politiek lang ruraal. Pas in de jaren 1960 kwam de nieuwe industrialisering in Vlaanderen op gang. Die industrie werd ingeplant langs grote verkeersassen en industrieterreinen op het platteland. Weg van de stad, dat ‘verdorven oord van socialisme’. Er kwam een nieuwe arbeidersklasse die onder de kerktoren bleef wonen. Dat was politiek ook zo gewild. Het bewustzijn moest ‘lokalistisch’ blijven. Tegelijk trokken ook steeds meer arbeidersgezinnen met een behoorlijke job naar ‘de buiten’. Het was een stadsvlucht van dat deel van de werkende klasse dat het zich kon permitteren.

De stedelijke concurrentie en de stadsmarketing

In 1973 sloeg de economische crisis toe en kwam de massawerkloosheid weer op. Er ontstonden nieuwe grootstedelijke problemen: in de grote steden concentreerde zich de meeste armoede. In de jaren tachtig kreeg de grootstad het imago van een grijs getto, een plek vol misdaad, armoede, ellende en werkloosheid. Met een gepolitiseerd bestuur en een gebureaucratiseerde dienstverlening. Toegang tot voorzieningen was in die jaren dikwijls afhankelijk van politieke connecties en partijkaarten. Verandering in dat stedelijke beleid drong zich op.

Aanvankelijk kwam er een accent op geïntegreerde buurtontwikkeling, op armoedebestrijding en op het tegengaan van sociale ongelijkheid. Maar dat veranderde in het begin van de jaren 2000. De neoliberale golf bracht een heel andere visie op de stad met zich mee. Steden zouden voortaan welvaart bereiken door competitief succes. Om die droom waar te maken, moesten steden zich richten op concurrentie met andere steden. Over die neoliberale stadsvisie heerste een oorverdovende eensgezindheid bij alle partijen. De marktvisie op de stad was voortaan bon ton.

Deze marktvisie is een concurrentiële visie waarin de steden zich – ook internationaal – tegen elkaar uitspelen met grote projecten, ‘flagship projects’, en met campagnes waarin ze zich promoten als residentiële, commerciële en toeristische trekpleister. De stad verpatst haar ruimte en haar grond aan private ontwikkelaars die het stuur mogen overnemen. Zij zullen de steden doen bloeien! Zij zullen via prestigieuze ontwikkeling een nieuwe ‘betere middenklasse’ aantrekken, een groeiend leger van internationale studenten overhalen naar de stad te komen, en grote bedrijven en financiële dienstverleners naar bedrijfsparken weten te lokken. Er worden extra loketten opgericht: bedrijfsloketten en loketten voor hooggeschoolden. Zij krijgen de prioriteit, terwijl de gewone burger steeds minder dienstverlening krijgt.

Dat gaat gepaard met veel tromgeroffel, marketing en dure woorden. Het Antwerpse stadsbestuur spreekt over Business, Brains en Bezoekers. De drie koopkrachtige B’s die de voorrang krijgen op de vierde B, de Bewoner. De logica is die van de trickle down geography: de rijkdom zal wel doorsijpelen. Als je investeert in rijke toeristen ( cruiseschepen op de Schelde!), grote sportevenementen (de Ronde van Vlaanderen!), zakenwijken en campussen, dan zou uiteindelijk iedereen daar beter van worden. Maar niets is minder waar! Het succes sijpelt niet door naar alle burgers, integendeel: het komt alleen de toplaag ten goede. Rijk wordt opnieuw rijker, arm wordt armer. En de allerarmsten worden verder naar de rand van de stad gedreven.

Waarom steden op elkaar lijken

De stad is ondertussen een product geworden om te verkopen aan investeerders, bedrijven en toeristen. Stadspromotie staat centraal: I Love New York, I Amsterdam, Atypisch Antwerpen, noem maar op. De competitie tussen steden wordt gevoed met dure citymarketing. Het ene prestigeproject volgt het andere op. Elke stad een eigen luchthaven, het liefst met businessvluchten, ook al is het land maar een erwt groot. Elke stad een nieuwe winkelstraat of een nieuw winkelcomplex, elke stad een nieuw stationsgebouw, elke stad een nieuwe politietoren. En in Antwerpen bouwen we de grootste. Patrick Janssens liet het MAS na als landmark, het Museum aan de Stroom. En dus moet Bart De Wever beter doen. Hij besliste dat er een nieuwe politietoren van 290 miljoen euro moet komen, of een scheldebrug van meer dan 250 miljoen. Die kosten beide meer dan vijf keer zo veel als het MAS. Om ter grootst, om ter best; meer prestige met publiek geld.

Precies door deze neoliberale concurrentievisie zijn alle grootsteden op elkaar gaan lijken. Dezelfde grootketens in dezelfde winkelstraten, dezelfde opgewaardeerde oude dokken en havenzones met trendy dure koffiebars en dezelfde vernieuwde museumdistricten. Hoe meer marktwerking, hoe minder verscheidenheid, hoe minder veelzijdigheid, hoe minder creativiteit en hoe meer uniformiteit.

En zo hebben de beleggers de stad opnieuw ontdekt. En maken ze opnieuw de dienst uit. Dat komt omdat er ontiegelijk veel kapitaal op zoek is naar een bestemming. Beleggers en speculanten hebben miljarden opzij liggen. Zij willen dat geld niet op de bank zetten, want dat levert niets meer op. En aandelen vinden ze te riskant. Dus gaan ze voor vastgoed in de stad, als een ‘goede belegging’. Financiële groepen kopen heel wat immobiliën op omdat een belegging in de stad ‘rendabel’ is. De vette jaren voor projectontwikkelaars zijn terug van weggeweest. Prijzen raken overspannen en oververhit, en een groot deel van de bewoners wordt de stad uit geprijsd. Als we niet opletten, worden de historische grootstedelijke kernen uitgehold tot poenerige woonreservaten zoals in Londen.

De commerciële bedrijfslogica vervangt de dienstverlening

In plaats van een beroep te doen op meer inspraak van de bevolking, op het publiek, om zo de gepolitiseerde en gebureaucratiseerde stadsdiensten te verbeteren, gebeurde het omgekeerde. Er werd meer en meer een beroep gedaan op de privé, op publiek-private projecten en op het uitbesteden van opdrachten en van het stedelijk patrimonium. Zo gaf de stad veel sleutels tot verandering uit handen aan zogenaamde ‘autonome bedrijven’. In die bedrijven wordt de greep van de privé groter en groter.

De stadsdiensten werden omgedoopt tot bedrijfseenheden en later tot bedrijven, met managers aan het roer. Er werden tactische en strategische doelstellingen geformuleerd. De publieke opdrachten werden uitgeschreven in flows en processen, en tot op de minuut getimed en in kaart gebracht. Dienstverlening, zorg en klantvriendelijkheid werden zo voor het stadspersoneel opeens een ‘product’.

Deze bedrijfslogica vertrekt niet van behoeften van mensen, maar van cijfers en commerciële strategieën. Ze meet de minuten waarop een vraag aan een loket wordt afgewerkt, maar intussen wordt het loket onderbemand om te besparen op personeel. Ze telt de bezoekers van een wijkbibliotheek en sluit die vervolgens wegens te lage cijfers. Ze vervangt een vaste werkster in een school door een privépoetsfirma, omdat dat goedkoper is, maar daarbij vergeet men dat de werkster ook thee zette voor de kinderen, de vaat deed voor de leerkrachten en insprong bij school- en kerstfeestjes. Deze bedrijfslogica vervangt vaste, goed opgeleide medewerkers door sociale tewerkstelling, door vrijwilligers of door digitale dienstverlening. Zo groeit de tweedeling en de discriminatie in de dienstverlening, in de diensten, in de tewerkstelling en in de salarissen bij de overheid.

De sociale visie op de stad, de stad op mensenmaat, wil diensten toegankelijk maken voor iedereen, de sociaal zwaksten beschermen en collectieve voorzieningen uitbouwen die aan iedereen ten goede komen. De commerciële, liberale visie op de stad, de stad op centenmaat, werkt voor wie het kan betalen en vindt dat er voor de anderen alleen maar een minimale dienstverlening moet zijn.

De stadsconcurrentie vergroot alle tegenstellingen

Het neoliberale beleid heeft alle tegenstellingen in de stad vergroot. Wijken werden opgewaardeerd, maar daarmee gingen ook de prijzen – in de eerste plaats de woningprijzen – de hoogte in. En zo vertrokken armere groepen uit de wijk. Men zegt wel dat men een goede sociale mix nastreeft, maar in de praktijk is er een verdringingsbeleid van mensen met een migratieachtergrond, met een lage opleiding en werklozen (en van andere zogenaamd ‘sociaal onaangepasten’, zoals illegalen, daklozen, druggebruikers…). Dat proces, waarbij de oorspronkelijke bewoners uit stadswijken plaats moeten maken voor iets-meer-verdieners, heet gentrificatie.

Ze vragen ons: ‘Zijn jullie dan tegen het herwaarderen van wijken?’ Natuurlijk niet. Het is goed dat er in de stad geïnvesteerd wordt. Het is goed dat wijken opgewaardeerd worden. Maar ze ‘vergeten’ de mensen. Dat is wat op het Zuid is gebeurd, en ook op het Eilandje. Dat dreigt ook te gebeuren aan de wijk Dam en in andere wijken.

De opwaardeerders van het Schoon Verdiep hebben een heilige schrik om in te grijpen in de privé. Zij durven de waanzinnige huurprijzen niet te blokkeren. En de nieuwe woningen kosten vaak 300 000 of 400 000 euro of meer. Veel te duur. Zo wordt wonen in die buurten voor heel wat mensen onbetaalbaar en worden Antwerpenaren uit de stad gedreven. De wijk is dan wel opgewaardeerd, maar niet meer voor dezelfde mensen.

Ten tweede bouwen ze vanop het Schoon Verdiep de sociale voorzieningen in de wijken af, stap na stap. Antwerpen had zes polyvalente en goede stadsziekenhuizen, midden in de buurten, toegankelijk voor de mensen. Die heeft men vervangen door mastodontprojecten, ver weg en duur. Antwerpen had stedelijke scholen in alle wijken, een voorbeeld van volksonderwijs voor heel het land. Maar er is jarenlang niet in geïnvesteerd.

Ze sluiten verschillende wijkbibliotheken, lokale postkantoren verdwijnen, het buurtwerk wordt afgebouwd, megamarkten concurreren kruideniers en krantenwinkels weg en in sommige wijken is er zelfs geen wasserette of bancontact meer.

Maar het meest problematische is nog dat de stad haar eigen sociale sleutels weggeeft. Het Havenbedrijf werd verzelfstandigd en nadien maakte de Vlaamse regering er zelfs een naamloze vennootschap van. En de pottenkijkers van de oppositie werden uit het Havenbedrijf gesmeten. Het stedelijk onderwijs werd verzelfstandigd, de OCMW-ziekenhuizen werden verzelfstandigd en nu samngevoegd tot een groot nieuw commercieel fusieproject, net als de sociale projecten in de woningbouw.

De stad geeft de sleutels weg aan de privé, aan apolitieke managers, en voortaan moet het allemaal gaan ‘zoals in een bedrijf’, met divisies die winst maken, met studenten die voortaan ‘cliënten’ heten en patiënten die nu ‘consumenten’ worden, en vooral: met prijzen die voortaan ‘marktconform’ zijn.

‘Marktconforme prijzen’, dat wil gewoon zeggen dat de exuberante prijzen van de privé nu overgeplant worden naar de publieke diensten.

En dan werkt een stadsdienst als VESPA met dezelfde commerciële logica als een immobedrijf, dan valt een verblijf in een rusthuis van ZNA soms duurder uit dan in een privaat rusthuis, dan wordt een rugscan in een stadsziekenhuis duurder is dan in de privé, dan raken we steeds verder verwijderd van het gratis en kosteloos onderwijs. Dan wordt iedereen een nummer, met de grootste nummers bovenaan. In de plaats van het sociale weefsel van publieke voorzieningen, komt het koude netwerk van geld en prestigeprojecten. En waar de voorzieningen worden weggehaald, groeit de miserie en de tendens naar ‘gewapend bestuur’, zoals de Franse socioloog Loïc Wacquant het benoemt