0. Inleiding: partij voor een stad op mensenmaat

Inleiding: partij voor een stad op mensenmaat

Geen gerommel in de marge, maar een stedelijke revolutie

Bij de gemeenteraadsverkiezingen in oktober 2012 was de PVDA dé grote verrassing. Authentiek links werd de op drie na grootste partij van de stad en kwam meteen met vier gemeenteraadsleden in de raad. Wij waren de New Kids in Town, de nieuwkomers op ’t stadhuis. We moesten alles zelf uitzoeken, alles zelf leren en vooral zien dat we niet in de verstikkende ons-kent-onscultuur van de traditionele partijen zouden vallen. Na vijf jaar sociale oppositie op ’t Schoon Verdiep riep de pers ons uit tot ‘oppositiekampioen’.

Belangrijker voor ons is dat we niet alleen oppositiekampioen zijn op ’t Schoon Verdiep, maar vooral ook in de wijken, onder het volk. De locomotief is niet het langste stuk van de trein. De locomotief is dát stuk dat de rest op gang trekt. Van inertie en stilstaan naar vooruitgaan. Zo is het ook met de PVDA: samen met heel veel Antwerpenaren, actiecomités, burgerinitiatieven, vakbonden, jongeren… zetten wij dingen mee in gang die tot nog toe stilstonden.

Antwerpen is een stad aan de stroom en het zijn de golven die de stroom maken. Wij hebben die sociale golven een megafoon gegeven en alle sociale ideeën versterkt die leven en broeien in de stad. Na zeven jaar actie hebben we ervoor gezorgd dat niemand in de stad nog wordt afgesloten van water. Door actie van onderuit hebben we er mee voor gezorgd dat de loodproblematiek in Hoboken op de agenda bleef en dat er strenger wordt gecontroleerd. We hebben mee actie gevoerd voor het behoud van het Ferrarisbos en er mee voor gezorgd dat twee derde van het historische bos uiteindelijk toch niet gekapt wordt.

Bij de PVDA noemen we dat: straat-raad-straat. Met een luisterend oor pikken we problemen op in de wijken (straat). Die brengen we dan op de gemeenteraad, waar we ook een oplossing voorstellen (raad). Dat debat koppelen we dan opnieuw terug naar de wijk (straat). En ondertussen mobiliseren we mensen om niet af te wachten, maar zélf de dingen te veranderen. Kleine dingen en grote dingen.

We hebben er mee voor gezorgd dat de Sinterklaasstoet in Berchem niet geprivatiseerd werd. Dat betaalbaar zwemmen ook in de nieuwe Sportoase Groot Schijn mogelijk zal zijn. Dat de geschrapte haltes van bus 23 en 650 op de Luchtbal toch bediend blijven. Dat de liften in de Silvertopblokken na een maandenlang defect toch hersteld werden. We hebben de strijd tegen de sociale dumping op de Antwerpse stadswerven naar ’t Schoon Verdiep gebracht, dokwerkers gemobiliseerd toen het ging over de toekomst van het aanwervingslokaal in de haven en scheepsherstellers op het stadhuis gebracht met de discussies over het frauduleuze failliet van Antwerp Ship Repair. We hebben van bij het begin consequent de strijd gevoerd tegen de vermarkting van het sociaal werk en actief de sociaal werkers gesteund in hun verzet tegen de plannen om de daklozenopvang uit te besteden aan multinational G4S. Wij geloven in de kracht van mensen.

Ook op het Schoon Verdiep hebben wij met onze nieuwe fractie niet stilgezeten. We hebben ons in een aantal dossiers vastgebeten. En zaken aan de kaak gesteld die anders wellicht nooit het daglicht hadden gezien. Dat het Havenbedrijf zomaar eventjes 52 miljoen euro aan havenboetes wilde kwijtschelden aan de twee grootste containermultinationals ter wereld, bijvoorbeeld. De besparingsplannen en het personeelstekort bij De Lijn, de arrogantie van de directie van Essers bij de dreigende kap van het Ferrarisbos, de sluiting van het Arena-zwembad, het gesjoemel met vastgoed, het gebrek aan transparantie van de mandaten en verloningen van de Antwerpse schepenen en gemeenteraadsleden. ‘Potjes open,’ zo zeggen wij. Want voor ons moet het bestuur transparant zijn.

Geen gerommel in de neoliberale marge

In onze stad is een zeer zorgwekkende cultuur van verwevenheid ontstaan. Verwevenheid tussen vastgoedbaronnen, financiële holdings, speculanten en partijpolitieke kingmakers. Een cultuur die stedelijke ruimte en publieke diensten verpatst, een cultuur die het zonlicht niet kan verdragen. Een ons-kent-onscultuur die pijn doet aan de ogen.

Wij willen geen gerommel in de neoliberale marge, wij willen een stedelijke revolutie. Wij kiezen partij voor een stad op mensenmaat, een stad die niet te koop is aan de hoogste bieder, maar die zich organiseert en werkt voor de noden van haar inwoners. Wij kiezen partij voor een stad die niet palavert over betaalbaar wonen, maar er ook echt een punt van maakt. Dat is iets helemaal anders dan de nieuwe appartementen van Land Invest Group aan het Kattendijkdok: 300 000, 400 000 of 500 000 euro per appartement. Dat is geen betaalbaar wonen. Dat is duur wonen.

Wij kiezen partij voor een stad waar armoede geen kans meer krijgt, een stad die echt een einde maakt aan de schandvlek dat één op de vier kinderen moet opgroeien in armoede. Wij kiezen partij voor een stad waar iedereen meetelt, zonder tweederangsburgers, zonder angst, zonder racisme en zonder verdeeldheid.

Wij kiezen partij voor een klimaatneutrale stad die gaat voor een duurzame toekomst. Waarbij het klimaat niet gezien wordt als een probleem voor de haven, maar waarbij de mogelijkheden van de haven als een oplossing gezien worden voor de leefbaarheid. Wij kiezen partij voor een stad die het verkeer uit de knoop haalt en resoluut kiest voor verkeersveiligheid voor voetgangers en fietsers, en voor openbaar vervoer, ook naar het werk.

Wij willen geen komma’s veranderen, wij willen de stad veranderen. Wij zijn niet bezig met de postjes en de macht verdelen. Wij zijn niet bezig over wie met wie, en wie niet met wie. Wij zijn bezig met onze stadsvisie. Om ons stadsprogramma te maken, hebben wij de Grote Bevraging georganiseerd bij 8785 Antwerpenaren, in een van de grootste enquêtes die ooit in de stad werden georganiseerd. Wij toetsen ons programma, we betrekken de mensen: dat is ons DNA. Er is geen enkele partij die dat doet zoals wij.

Steden op mensenmaat versus steden op centenmaat

Het is hoog tijd dat er in dit land een globaal stedelijk beleid komt, waarbij elke stad haar eigen troeven kan uitspelen. Een coherent beleid met een globale kijk op investeringen en ontwikkeling.

Een totaalvisie met overal dezelfde gemeentebelasting en dezelfde belasting op drijfkracht en met een herfinanciering van de steden. Geen beleid dat steden tegen elkaar uitspeelt in een absurde en geldverspillende concurrentieslag.

Het is hoog tijd dat een stad opnieuw beschouwd wordt als een stad, en niet als een marketingtool. Een stad is een plaats waar mensen samen wonen, samen leven, samen werken, zich samen ontspannen. Het woord gemeente komt niet toevallig van ‘gemeenschappelijkheid’. In het Frans is een gemeente ‘une commune’ en niet ‘un supermarché’. Een stadsbestuur moet zorgen dat alle stadsbewoners goed kunnen wonen, goed kunnen leven, zich goed kunnen verplaatsen en ontspannen. De noden van de stadsbewoners moeten centraal staan, dáár moet een stadsbestuur voor zorgen.

De neoliberalen hebben de stad gekaapt. Zij waarderen de stad op, maar hun stad is van beton. Het is hoog tijd dat we de mensen wat meer waarderen. Alle Antwerpenaren hebben recht op de stad, niet alleen die met een dikke portefeuille, maar iedereen. En daarvoor heb je een visie nodig, een totaal andere visie: een publieke visie.

Wij willen opnieuw integrale wijken. Dat zijn wijken waar wonen betaalbaar is, met goede scholen in de buurt, waar je niet dertig kilometer moet rijden om je kind naar school te brengen. En met wijkgezondheidscentra, naar het voorbeeld van Geneeskunde voor het Volk. Het zijn wijken waar weer plaats is voor postkantoren, bibliotheken, jeugdhuizen, groen en speelgelegenheid.

We moeten het niet onder stoelen of banken steken: er zijn twee visies op de stad die lijnrecht tegenover elkaar staan. Een commerciële visie die vertrekt van beton en privé. En een publieke visie die vertrekt van de mensen en van een rechtvaardige fiscaliteit. Dát is de echte inzet van de verkiezingen. Wat is de beste stadsvisie voor de eenentwintigste eeuw: een stad op centenmaat of een stad op mensenmaat?

Wij kiezen alvast partij. Partij voor een stad op mensenmaat.

Peter Mertens

Werkten mee aan dit programma: Lise, Stefaan, Simon, Jan, Tamara, Pol, Kristof, Sabine, Luk, Els, Ilse, Jan, Nadine, Luc, Leen, Erik, Michel, Jos, Jo, Wiebe, Tom, Wim, Marcel, Arthur, Koen, Jef, Zohra, Joris, Sarah, Luc, Mohamed, Jan, Alain, Tim, Rody, Hamza, Janneke, Dirk, Anne, Pieterjan, Koen, Ward, Lien, Wouter, Mie, Swa, An, Karel, Jef, Ben, Tom, David, Tino, Kevin, Marcela, Jeroen, Hélène, Ingrid, Robrecht, Lebuïn, Christophe, Kristof, Veronique, Mario, Pol, Jan, Relinde, Maartje, Nele, Maggy, Joany, Philippe, Hugo, Sim en Peter.

De neoliberalen hebben de stad gekaapt

De mens, de homo sapiens, heeft meer dan 150 000 jaar samengeleefd in groepen van jagers-verzamelaars, in een primitieve economie. Door de ontwikkeling van nieuwe technieken kwam daar nauwelijks 10 000 jaar geleden verandering in. De rondtrekkende mens vestigde zich, en akkerbouw en veeteelt haalden de bovenhand. De techniek ontwikkelde zich razendsnel: irrigatiekanalen, bemesting, dieren als trekkracht, voertuigen met wielen, zeilboten, koper, brons, glas, zonnekalenders, schrift, het numerieke stelsel… De bevolking nam snel toe en de mens kon voortaan meer produceren dan louter een reserve voor mislukte oogsten en slechte seizoenen. Dat surplus werd opgeslagen en bijgehouden door een aparte groep mensen die zich het surplus gingen toe-eigenen. De samenleving splitste zich op in klassen. Het was ook in die periode, zo’n vijfduizend jaar geleden, dat de eerste steden ontstonden. De stad is altijd een plaats geweest van klassenverschillen. De tegenstelling tussen bezitters en bezitlozen heeft alle steden doorkruist. Van de oude steden aan de Nijl, de Gele Rivier en de Mekong, over slavensteden als Athene en Rome, tot de feodale steden Brugge en Antwerpen.

In de ‘gouden’ zestiende eeuw werden de rijken in Antwerpen rijker én de armen armer. Armoede en rijkdom zorgden voor polarisatie. Wat goed is voor de ene groep, is niet noodzakelijk goed voor de andere groep. De rijken reserveerden het stadscentrum en de grote uitvalswegen voor zichzelf. En de armen kregen de goedkope huizen aan de rand van de stad. De verschillen in levensstandaard en levensverwachting waren pijnlijk groot, en de houding tegenover de armen werd grimmiger. In de Gouden Eeuw nam de Antwerpse stadsbevolking snel toe en alras kwamen grondspeculanten op de proppen. De speculatie begon de stadsinrichting te bepalen.

Arm en rijk: het botst. Ook vandaag. De stad staat niet buiten de samenleving, ze is geen neutrale plek. Werkzoekenden die opgejaagd worden, langdurig zieken die men onder de armoedegrens drijft, gepensioneerden die het almaar moeilijker krijgen… het zijn maatregelen van de federale regering, maar je voelt ze allemaal in de stad. Dat geldt ook voor de besparingen van de Vlaamse regering bij De Lijn – alles staat stil. Maar ook bij de sociale woningbouw, in het onderwijs, in de cultuur… Een stedelijk alternatief bieden kan maar binnen een breder kader, als je ook een maatschappelijk alternatief biedt, want een stad kan niet alle problemen oplossen.

Steden zijn levende organismen, ze ontwikkelen en worden groter

Steden veranderen. Het zijn levende organismen: ze staan niet stil, ze ontwikkelen zich, ze worden groter. Wat eerst buiten de stad ligt, ligt na een volgende uitbreiding in de stad. Wie beseft vandaag dat het Kipdorp en het Klapdorp ooit nog buiten de stad lagen en pas in 1250 in de stad werden opgenomen? In 1410 wordt de dure, laatmiddeleeuwse stenen omwalling voltooid, een bouwwerk met negentien water- en landpoorten en zowat vijftig torens. Maar die omwalling wordt later een strop. Ze verhindert dat de stad in de vijftiende eeuw verder uitbreidt. De stad leeft en breidt uit. En dat is niet alleen in Antwerpen zo. Een eeuw geleden woonde tien procent van de wereldbevolking in steden, nu is dat al meer dan de helft. Je kan de dynamiek van een stad niet begrijpen als je alleen binnen de muren kijkt: een stad staat in voortdurende wisselwerking met de omgeving.

Wellicht veel meer dan de ons omringende landen heeft Vlaanderen een gespleten houding tegenover het fenomeen stad. Enerzijds is de stad bij ons al sinds de middeleeuwen een dominant gegeven, met het oude Brugge en de Gouden Eeuw in Antwerpen. Haast nergens vinden we in die tijd al zo’n verstedelijkingsgraad. Maar ondanks dat rijke grootstedelijke verleden, bleef Vlaanderen politiek lang ruraal. Pas in de jaren 1960 kwam de nieuwe industrialisering in Vlaanderen op gang. Die industrie werd ingeplant langs grote verkeersassen en industrieterreinen op het platteland. Weg van de stad, dat ‘verdorven oord van socialisme’. Er kwam een nieuwe arbeidersklasse die onder de kerktoren bleef wonen. Dat was politiek ook zo gewild. Het bewustzijn moest ‘lokalistisch’ blijven. Tegelijk trokken ook steeds meer arbeidersgezinnen met een behoorlijke job naar ‘de buiten’. Het was een stadsvlucht van dat deel van de werkende klasse dat het zich kon permitteren.

De stedelijke concurrentie en de stadsmarketing

In 1973 sloeg de economische crisis toe en kwam de massawerkloosheid weer op. Er ontstonden nieuwe grootstedelijke problemen: in de grote steden concentreerde zich de meeste armoede. In de jaren tachtig kreeg de grootstad het imago van een grijs getto, een plek vol misdaad, armoede, ellende en werkloosheid. Met een gepolitiseerd bestuur en een gebureaucratiseerde dienstverlening. Toegang tot voorzieningen was in die jaren dikwijls afhankelijk van politieke connecties en partijkaarten. Verandering in dat stedelijke beleid drong zich op.

Aanvankelijk kwam er een accent op geïntegreerde buurtontwikkeling, op armoedebestrijding en op het tegengaan van sociale ongelijkheid. Maar dat veranderde in het begin van de jaren 2000. De neoliberale golf bracht een heel andere visie op de stad met zich mee. Steden zouden voortaan welvaart bereiken door competitief succes. Om die droom waar te maken, moesten steden zich richten op concurrentie met andere steden. Over die neoliberale stadsvisie heerste een oorverdovende eensgezindheid bij alle partijen. De marktvisie op de stad was voortaan bon ton.

Deze marktvisie is een concurrentiële visie waarin de steden zich – ook internationaal – tegen elkaar uitspelen met grote projecten, ‘flagship projects’, en met campagnes waarin ze zich promoten als residentiële, commerciële en toeristische trekpleister. De stad verpatst haar ruimte en haar grond aan private ontwikkelaars die het stuur mogen overnemen. Zij zullen de steden doen bloeien! Zij zullen via prestigieuze ontwikkeling een nieuwe ‘betere middenklasse’ aantrekken, een groeiend leger van internationale studenten overhalen naar de stad te komen, en grote bedrijven en financiële dienstverleners naar bedrijfsparken weten te lokken. Er worden extra loketten opgericht: bedrijfsloketten en loketten voor hooggeschoolden. Zij krijgen de prioriteit, terwijl de gewone burger steeds minder dienstverlening krijgt.

Dat gaat gepaard met veel tromgeroffel, marketing en dure woorden. Het Antwerpse stadsbestuur spreekt over Business, Brains en Bezoekers. De drie koopkrachtige B’s die de voorrang krijgen op de vierde B, de Bewoner. De logica is die van de trickle down geography: de rijkdom zal wel doorsijpelen. Als je investeert in rijke toeristen (een casino op het cruiseschip aan de Schelde!), grote sportevenementen (de Ronde van Vlaanderen!), zakenwijken en campussen, dan zou uiteindelijk iedereen daar beter van worden. Maar niets is minder waar! Het succes sijpelt niet door naar alle burgers, integendeel: het komt alleen de toplaag ten goede. Rijk wordt opnieuw rijker, arm wordt armer. En de allerarmsten worden verder naar de rand van de stad gedreven.

Waarom steden op elkaar lijken

De stad is ondertussen een product geworden om te verkopen aan investeerders, bedrijven en toeristen. Stadspromotie staat centraal: I Love New York, I Amsterdam, Atypisch Antwerpen, noem maar op. De competitie tussen steden wordt gevoed met dure citymarketing. Het ene prestigeproject volgt het andere op. Elke stad een eigen luchthaven, het liefst met businessvluchten, ook al is het land maar een erwt groot. Elke stad een nieuwe winkelstraat of een nieuw winkelcomplex, elke stad een nieuw stationsgebouw, elke stad een nieuwe politietoren. En in Antwerpen bouwen we de grootste. Patrick Janssens liet het MAS na als landmark, het Museum aan de Stroom. En dus moet Bart De Wever beter doen. Hij besliste dat er een nieuwe politietoren van 290 miljoen euro moet komen. Die kost vijf keer zo veel als het MAS. Om ter grootst, om ter best; meer prestige met publiek geld.

Precies door deze neoliberale concurrentievisie zijn alle grootsteden op elkaar gaan lijken. Dezelfde grootketens in dezelfde winkelstraten, dezelfde opgewaardeerde oude dokken en havenzones met trendy dure koffiebars en dezelfde vernieuwde museumdistricten. Hoe meer marktwerking, hoe minder verscheidenheid, hoe minder veelzijdigheid, hoe minder creativiteit en hoe meer uniformiteit.

En zo hebben de beleggers de stad opnieuw ontdekt. En maken ze opnieuw de dienst uit. Dat komt omdat er ontiegelijk veel kapitaal op zoek is naar een bestemming. Beleggers en speculanten hebben miljarden opzij liggen. Zij willen dat geld niet op de bank zetten, want dat levert niets meer op. En aandelen vinden ze te riskant. Dus gaan ze voor vastgoed in de stad, als een ‘goede belegging’. Financiële groepen kopen heel wat immobiliën op omdat een belegging in de stad ‘rendabel’ is. De vette jaren voor projectontwikkelaars zijn terug van weggeweest. Prijzen raken overspannen en oververhit, en een groot deel van de bewoners wordt de stad uit geprijsd. Als we niet opletten, worden de historische grootstedelijke kernen uitgehold tot poenerige woonreservaten zoals in Londen.

De commerciële bedrijfslogica vervangt de dienstverlening

In plaats van een beroep te doen op meer inspraak van de bevolking, op het publiek, om zo de gepolitiseerde en gebureaucratiseerde stadsdiensten te verbeteren, gebeurde het omgekeerde. Er werd meer en meer een beroep gedaan op de privé, op publiek-private projecten en op het uitbesteden van opdrachten en van het stedelijk patrimonium. Zo gaf de stad veel sleutels tot verandering uit handen aan zogenaamde ‘autonome bedrijven’. In die bedrijven wordt de greep van de privé groter en groter.

De stadsdiensten werden omgedoopt tot bedrijfseenheden en later tot bedrijven, met managers aan het roer. Er werden tactische en strategische doelstellingen geformuleerd. De publieke opdrachten werden uitgeschreven in flows en processen, en tot op de minuut getimed en in kaart gebracht. Dienstverlening, zorg en klantvriendelijkheid werden zo voor het stadspersoneel opeens een ‘product’.

Deze bedrijfslogica vertrekt niet van behoeften van mensen, maar van cijfers en commerciële strategieën. Ze meet de minuten waarop een vraag aan een loket wordt afgewerkt, maar intussen wordt het loket onderbemand om te besparen op personeel. Ze telt de bezoekers van een wijkbibliotheek en sluit die vervolgens wegens te lage cijfers. Ze vervangt een vaste werkster in een school door een privépoetsfirma, omdat dat goedkoper is, maar daarbij vergeet men dat de werkster ook thee zette voor de kinderen, de vaat deed voor de leerkrachten en insprong bij school- en kerstfeestjes. Deze bedrijfslogica vervangt vaste, goed opgeleide medewerkers door sociale tewerkstelling, door vrijwilligers of door digitale dienstverlening. Zo groeit de tweedeling en de discriminatie in de dienstverlening, in de diensten, in de tewerkstelling en in de salarissen bij de overheid.

De sociale visie op de stad, de stad op mensenmaat, wil diensten toegankelijk maken voor iedereen, de sociaal zwaksten beschermen en collectieve voorzieningen uitbouwen die aan iedereen ten goede komen. De commerciële, liberale visie op de stad, de stad op centenmaat, werkt voor wie het kan betalen en vindt dat er voor de anderen alleen maar een minimale dienstverlening moet zijn.

De stadsconcurrentie vergroot alle tegenstellingen

Het neoliberale beleid heeft alle tegenstellingen in de stad vergroot. Wijken werden opgewaardeerd, maar daarmee gingen ook de prijzen – in de eerste plaats de woningprijzen – de hoogte in. En zo vertrokken armere groepen uit de wijk. Men zegt wel dat men een goede sociale mix nastreeft, maar in de praktijk is er een verdringingsbeleid van mensen met een migratieachtergrond, met een lage opleiding en werklozen (en van andere zogenaamd ‘sociaal onaangepasten’, zoals illegalen, daklozen, druggebruikers…). Dat proces, waarbij de oorspronkelijke bewoners uit stadswijken plaats moeten maken voor iets-meer-verdieners, heet gentrificatie.

Ze vragen ons: ‘Zijn jullie dan tegen het herwaarderen van wijken?’ Natuurlijk niet. Het is goed dat er in de stad geïnvesteerd wordt. Het is goed dat wijken opgewaardeerd worden. Maar ze ‘vergeten’ de mensen. Dat is wat op het Zuid is gebeurd, en ook op het Eilandje. Dat dreigt ook te gebeuren aan de wijk Dam en in andere wijken.

De opwaardeerders van het Schoon Verdiep hebben een heilige schrik om in te grijpen in de privé. Zij durven de waanzinnige huurprijzen niet te blokkeren. En de nieuwe woningen kosten vaak 300 000 of 400 000 euro of meer. Veel te duur. Zo wordt wonen in die buurten voor heel wat mensen onbetaalbaar en worden Antwerpenaren uit de stad gedreven. De wijk is dan wel opgewaardeerd, maar niet meer voor dezelfde mensen.

Ten tweede bouwen ze vanop het Schoon Verdiep de sociale voorzieningen in de wijken af, stap na stap. Antwerpen had zes polyvalente en goede stadsziekenhuizen, midden in de buurten, toegankelijk voor de mensen. Die wil men op termijn vervangen door drie mastodontprojecten, ver weg en duur. Antwerpen had stedelijke scholen in alle wijken, een voorbeeld van volksonderwijs voor heel het land. Maar er is jarenlang niet in geïnvesteerd.

Ze sluiten verschillende wijkbibliotheken, lokale postkantoren verdwijnen, het buurtwerk wordt afgebouwd, megamarkten concurreren kruideniers en krantenwinkels weg en in sommige wijken is er zelfs geen wasserette of bancontact meer.

Maar het meest problematische is nog dat de stad haar eigen sociale sleutels weggeeft. Het Havenbedrijf werd verzelfstandigd en nadien maakte de Vlaamse regering er zelfs een naamloze vennootschap van. En de pottenkijkers van de oppositie werden uit het Havenbedrijf gesmeten. Het stedelijk onderwijs werd verzelfstandigd, de OCMW-ziekenhuizen werden verzelfstandigd, net als de sociale projecten in de woningbouw.

De stad geeft de sleutels weg aan de privé, aan apolitieke managers, en voortaan moet het allemaal gaan ‘zoals in een bedrijf’, met divisies die winst maken, met studenten die voortaan ‘cliënten’ heten en patiënten die nu ‘consumenten’ worden, en vooral: met prijzen die voortaan ‘marktconform’ zijn.

‘Marktconforme prijzen’, dat wil gewoon zeggen dat de exuberante prijzen van de privé nu overgeplant worden naar de publieke diensten.

En dan verkoopt een stadsdienst als VESPA kleine appartementen voor 300 000 euro, dan valt een verblijf in een rusthuis van ZNA soms duurder uit dan in een privaat rusthuis, dan wordt een rugscan in een stadsziekenhuis duurder is dan in de privé, dan raken we steeds verder verwijderd van het gratis en kosteloos onderwijs. Dan wordt iedereen een nummer, met de grootste nummers bovenaan. In de plaats van het sociale weefsel van publieke voorzieningen, komt het koude netwerk van geld en prestigeprojecten. En waar de voorzieningen worden weggehaald, groeit de miserie en de tendens naar ‘gewapend bestuur’, zoals de Franse socioloog Loïc Wacquant het benoemt.

Wij willen integrale wijken

Het recht op wonen, gezondheidszorg, onderwijs, werk, cultuur, inspraak en publieke ruimte, samen is dat het integrale ‘recht op de stad’.

Wij willen het weefsel van geld en prestige weer vervangen zien door een sociaal weefsel. Wij verdedigen de stadsvernieuwing en -herwaardering vanuit een publieke logica. We pleiten voor een integrale hernieuwing. Dat wil zeggen dat er naast de ruimte, met groen en pleinen, vooral op de mensen ingezet wordt. Een integrale wijk is een wijk waar wonen betaalbaar is, waar gezondheidszorg toegankelijk en betaalbaar is, waar onderwijs toegankelijk, betaalbaar en degelijk is. Met voldoende publieke voorzieningen dicht bij de mensen: bibliotheken, zwembaden, kinderopvang, speelpleinen, sportinfrastructuur, cultuur, groenonderhoud… Waar buurtwerk is, waar nutsvoorzieningen zoals containerparken gratis blijven, waar het recht op betaalbare mobiliteit beschikbaar is en waar ook opnieuw post- en bankkantoren zijn.

Een integrale wijk betekent voor ons onder meer een wijk:

  • met een goede school
  • waar wonen betaalbaar is voor de brede bevolking (via een mix van betaalbare huurwoningen, betaalbare koopwoningen en goede sociale woningen)
  • met toegang tot gas, water en elektriciteit voor iedereen (verbod op afsluitingen)
  • met dokter, tandarts en apotheker (goede en goedkope eerstelijnszorg)
  • met een postkantoor (met internettoegang), een kantoor van een openbare bank en bancontact
  • met voldoende groene ruimte en speelgelegenheid
  • met een laagdrempelig wijkhuis waar iedereen terechtkan voor hulp volgens het principe ‘koffie en papieren’
  • met ontmoetingscentra en jeugdhuizen
  • met respect en diversiteit
  • met een gratis containerpark en voldoende afvalophaling
  • met wijkagenten die in de wijk zelf wonen en de mensen kennen
  • met een wijkinfrastructuur: een wijkbibliotheek, eventueel een wasserette van de stad
  • met openbaar vervoer, een publiek fietsdeelsysteem (Velo) en een publiek autodeelsysteem (Otto)
  • met een middenstand: kapper, bakker, kruidenier…

De Grote Bevraging: unieke stadsdialoog met negenduizend Antwerpenaren

In september 2017 startte de PVDA haar campagne voor de Antwerpse gemeenteraadsverkiezingen met de grootste bevraging in Antwerpen ooit. Vijf maanden lang trokken honderden vrijwilligers van de linkse partij door het herfst- en winterweer de straat op om een veertigtal programmapunten voor te leggen.

Maar liefst 8785 Antwerpenaren namen de tijd om hun gedacht te geven over wat anders moet in de koekenstad. Zij kregen vragen over tien thema’s: armoede, gezondheidszorg, wonen, mobiliteit, diversiteit, werk, duurzaamheid, jeugd, veiligheid en anticorruptie.

De deelnemers werd gevraagd de drie belangrijkste stedelijke thema’s aan te geven en voor tien thema’s uit vier voorstellen het beste te kiezen. Heel wat respondenten deden ook zelf nieuwe voorstellen. Verder moesten ze aangeven in welke mate ze akkoord gingen met twee stellingen over het stedelijke beleid. Gemiddeld besteedden de respondenten ongeveer twaalf minuten aan het invullen van de Grote Bevraging, goed voor samen 1800 uren.

Dat een politieke partij op zo’n grote schaal in interactie gaat met de bevolking is uniek. Een doorsnee verkiezingspeiling bevraagt 1000 mensen, vooral telefonisch of via het internet. Onze bevraging bereikte bijna 9000 mensen, vooral deur aan deur in de wijken. Het overgrote deel – 61 procent – vulde een papieren exemplaar in: bij een van de vele wijktochten van de partij of gewoon bij vrienden, kennissen of collega’s. Goed 3400 mensen gaven online hun mening. Door dat grote aantal respondenten zijn de resultaten van onze Grote Bevraging dan ook heel relevant voor al wie Antwerpen een warm hart toedraagt.

Bij het opstellen van deze Grote Bevraging werden we geholpen door sociologen. Ook de resultaten zijn opgemaakt in samenwerking met mensen van de vakgroep Sociologie. De respondenten zijn gespreid over alle leeftijdscategorieën, verschillende opleidingsniveaus en de verschillende districten. Slechts een derde van de respondenten geeft aan zeker voor de PVDA te stemmen bij de volgende verkiezingen.

Armoedebestrijding is dé topprioriteit voor de Antwerpenaar

De Grote Bevraging maakt het zonneklaar: armoede staat voor de Antwerpenaar met stip als hoogste prioriteit genoteerd. Goed 58 procent van de deelnemers zet armoede bij de top drie van de belangrijkste thema’s. Dat is zo bij alle leeftijden en alle beroepsgroepen, en in alle districten. ‘Antwerpenaren hebben een groot bakkes en een peperkoeken hartje’, luidt het. De empathie van de Antwerpenaren is alvast groot en dat geldt ook voor wie niet zelf rechtstreeks met armoede te maken heeft. Iedereen wil dat het volgende stadsbestuur prioritair inzet op armoedebestrijding.

Na armoede volgen drie thema’s die door meer dan dertig procent van de deelnemers in de top drie zijn geplaatst: veiligheid (45 procent), duurzaamheid (33 procent) en mobiliteit (32 procent). Gezondheidszorg volgt als vijfde (29 procent). Ook daar is maar weinig onderscheid tussen verschillende groepen van de bevolking.

Het valt op dat de Antwerpenaar in de eerste plaats prioriteit geeft aan sociale en ecologische thema’s en daarnaast belang hecht aan een veilige leefomgeving. Niet toevallig thema’s die het huidige stadsbestuur op hun beloop heeft gelaten.

Antwerpenaar wil echte inspraak en geen vermarkting van de zorg

In de Grote Bevraging werden ook twee stellingen voorgelegd. Meer dan drie kwart van de respondenten (79 procent) gaat akkoord met de stelling ‘bij de beslissing van nieuwe projecten moet de stad echte inspraak organiseren’. Het zit de Antwerpenaar hoog dat het stadsbestuur projecten uitwerkt zonder enige inspraak van de buurt.

Meer dan twee derde van de sinjoren (71 procent) gaat akkoord met de stelling ‘geen commercialisering van buurtwerk, daklozenopvang en drugshulp’. De PVDA voerde de afgelopen jaren campagne tegen de commercialisering van de zorg, lijnrecht tegen het beleid van de stad in. Met de Grote Bevraging wilde de partij polsen naar het draagvlak van deze campagne. Dat draagvlak blijkt erg groot te zijn. De Antwerpenaren slikken de commercialisering van de zorg niet.

De populairste voorstellen

Ook bij de keuze van de voorstellen per thema dragen uitgesproken sociale en ecologische maatregelen de goedkeuring van veel Antwerpenaren weg. Met voorop het ‘optrekken van de leeflonen tot de armoedegrens’ dat bij het thema armoede door 43 procent van de respondenten werd aangeduid. Daarna volgen ‘meer veilige fiets- en voetpaden’ (mobiele stad, 38 procent), ‘opnieuw investeren in stedelijk onderwijs en stadscrèches’ (investerende stad, 38 procent) en ‘betaalbare rusthuizen en serviceflats’ (zorgende stad, 37 procent). De top vijf wordt afgesloten met ‘een stedelijk gezondeluchtplan tegen vervuilende uitstoot en fijn stof’ (duurzame stad, 35 procent).

De gegevens van de Grote Bevraging werden in dit stadsprogramma verwerkt. Het is jouw programma.